Wonderlijke avonturen van een Chinees, gevolgd door Muiterij aan boord der 'Bounty' (geïllustreerd)

€ 0,91

»Je zult me moeten toestemmen dat het leven zijn genoeglijke zijde
heeft!" riep een der gasten, zoo gemakkelijk mogelijk in zijn zetel
met marmeren rugleuning uitgestrekt, terwijl hij op een gekonfijten
wortel van een waterlelie knabbelde.

»Maar zijn slechte ook!" antwoordde een ander, tusschen een paar
hoestbuien in, terwijl hij gevaar liep van te stikken in een graatje
van een haaivin, dat hij pas in den mond had gestoken.

»Laat ons de zaak van een wijsgeerig standpunt beschouwen!" sprak
daarop een derde, die iets ouder was en op wiens neus een bril met
groote glazen in houtjes gevat, prijkte. »Heden loopt men gevaar
te stikken en morgen vindt alles even gemakkelijk zijn weg als de
teugjes van dezen geurigen nectar! Zoo is het leven!"

En nadat hij dit had gezegd leegde onze epicurist, zoo kalm mogelijk,
zijn glas met een zacht verwarmden wijn, waarvan de heerlijke geur
uit een zilveren ketel opsteeg.

»Wat mij betreft," hernam de vierde dischgenoot, »het leven schijnt
me zeer aannemelijk toe zoo lang men niets te doen heeft en zoolang
men de middelen bezit om niets te doen."

»Mis!" antwoordde de vijfde. »Het geluk is gelegen in studie en
bezigheid. Alleen door te trachten zich de meest mogelijke kundigheden
te verschaffen, kan men gelukkig worden!"...

»Om dan ten slotte nog te bespeuren dat men niets weet!"

»Is dat niet het begin van alle wijsheid?"

»En waar is het einde er van?"

»De wijsheid heeft geen einde!" antwoordde de gebrilde. »Gezond
verstand is alles wat men wenschen kan!"

Nu wendde zich de eerste spreker tot den gastheer, die de eereplaats,
dat wil zeggen, de slechtste plaats--zoo wil het nu eenmaal de
etiquette--aan tafel had ingenomen. Min of meer verstrooid had hij
zonder iets te zeggen deze redeneering _inter pocula_ aangehoord.

»Komaan! hoe denkt onze gastheer over deze quaestie? Acht hij het
leven de moeite waard of niet? Is hij voor of tegen?"

De gastheer beet op onverschillige wijze eenige meloenpitten stuk;
hij stak met een air van minachting de lippen vooruit als iemand wien
niets belang inboezemt en alles wat men hoorde was:

»Poeh!"

Dat is bij uitnemendheid het woord der onverschilligen. Het hoort
in alle talen te huis en het moest in alle woordenboeken gevonden
worden. Ieder verstaat het.

De vijf gasten trachtten ieder voor zich hunne stelling te verdedigen
en drongen nader bij den gastheer aan om zijne meening te doen
kennen. Hij poogde zich er eerst van af te maken, maar moest eindigen
met te zeggen hoe hij er over dacht. Volgens hem was het leven noch
goed noch slecht. Het was naar zijn oordeel een »uitvinding," die
niet veel beteekende en over 't geheel weinig verkwikkelijks had!

»Daar heb je onzen vriend!"

»Hoe is het mogelijk, dat hij zich aldus uitlaat, iemand die nog
nooit den minsten tegenspoed heeft gehad!"

»En nog zoo jong!"

»Jong en gezond!"

»Gezond en rijk!"

»Zeer rijk!"

»Meer dan dat!"

»Misschien te rijk!"

Het was een kruisvuur van opmerkingen, maar zij vermochten zelfs geen
glimlach te brengen op het onbeweeglijke gelaat van den gastheer. Hij
had zich vergenoegd met even de schouders op te trekken als iemand
die nooit, zelfs geen uur lang, zijn eigen levensboek had bestudeerd,
die er zelfs de eerste bladzijden niet van had opengesneden!

En toch, die onverschillige telde ten hoogste een en dertig jaar,
hij was zeer gezond, had veel geld, was goed ontwikkeld, geestig,
kortom hij bezat alles, wat aan zoovelen ontbreekt, om zich onder de
gelukkigste menschen ter wereld te rekenen! Waarom behoorde hij er
niet toe?

Waarom?

De ernstige stem van den philosoof deed zich nogmaals hooren en hij
sprak op een toon, welke aan dien van den aanvoerder van het koor
der ouden herinnerde.

»Beste vriend, dat ge u hier beneden niet gelukkig gevoelt, is alleen
daaraan te wijten, dat je geluk tot nog toe negatief is geweest. Het
is met het geluk gesteld als met de gezondheid; om ze te genieten, moet
men er nu en dan van beroofd worden. Je bent nooit ziek geweest.... met
andere woorden, je bent nooit ongelukkig geweest! Dit ontbreekt aan
je leven. Niemand kan het geluk waardeeren, als hem nooit een ongeluk
heeft getroffen, al ware dit slechts één oogenblik het geval geweest!"

En na deze wijsgeerige opmerking zette de philosoof zijn glas met
heerlijke champagne aan de lippen:

»Ik wensch onzen gastheer een weinig schaduw op zijn levensbaan
toe!" sprak hij, en ledigde het glas in een teug.

De gastheer knikte en verzonk weder in zijn gewone apathie.

»Je zult me moeten toestemmen dat het leven zijn genoeglijke zijde
heeft!" riep een der gasten, zoo gemakkelijk mogelijk in zijn zetel
met marmeren rugleuning uitgestrekt, terwijl hij op een gekonfijten
wortel van een waterlelie knabbelde.

»Maar zijn slechte ook!" antwoordde een ander, tusschen een paar
hoestbuien in, terwijl hij gevaar liep van te stikken in een graatje
van een haaivin, dat hij pas in den mond had gestoken.

»Laat ons de zaak van een wijsgeerig standpunt beschouwen!" sprak
daarop een derde, die iets ouder was en op wiens neus een bril met
groote glazen in houtjes gevat, prijkte. »Heden loopt men gevaar
te stikken en morgen vindt alles even gemakkelijk zijn weg als de
teugjes van dezen geurigen nectar! Zoo is het leven!"

En nadat hij dit had gezegd leegde onze epicurist, zoo kalm mogelijk,
zijn glas met een zacht verwarmden wijn, waarvan de heerlijke geur
uit een zilveren ketel opsteeg.

»Wat mij betreft," hernam de vierde dischgenoot, »het leven schijnt
me zeer aannemelijk toe zoo lang men niets te doen heeft en zoolang
men de middelen bezit om niets te doen."

»Mis!" antwoordde de vijfde. »Het geluk is gelegen in studie en
bezigheid. Alleen door te trachten zich de meest mogelijke kundigheden
te verschaffen, kan men gelukkig worden!"...

»Om dan ten slotte nog te bespeuren dat men niets weet!"

»Is dat niet het begin van alle wijsheid?"

»En waar is het einde er van?"

»De wijsheid heeft geen einde!" antwoordde de gebrilde. »Gezond
verstand is alles wat men wenschen kan!"

Nu wendde zich de eerste spreker tot den gastheer, die de eereplaats,
dat wil zeggen, de slechtste plaats--zoo wil het nu eenmaal de
etiquette--aan tafel had ingenomen. Min of meer verstrooid had hij
zonder iets te zeggen deze redeneering _inter pocula_ aangehoord.

»Komaan! hoe denkt onze gastheer over deze quaestie? Acht hij het
leven de moeite waard of niet? Is hij voor of tegen?"

De gastheer beet op onverschillige wijze eenige meloenpitten stuk;
hij stak met een air van minachting de lippen vooruit als iemand wien
niets belang inboezemt en alles wat men hoorde was:

»Poeh!"

Dat is bij uitnemendheid het woord der onverschilligen. Het hoort
in alle talen te huis en het moest in alle woordenboeken gevonden
worden. Ieder verstaat het.

De vijf gasten trachtten ieder voor zich hunne stelling te verdedigen
en drongen nader bij den gastheer aan om zijne meening te doen
kennen. Hij poogde zich er eerst van af te maken, maar moest eindigen
met te zeggen hoe hij er over dacht. Volgens hem was het leven noch
goed noch slecht. Het was naar zijn oordeel een »uitvinding," die
niet veel beteekende en over 't geheel weinig verkwikkelijks had!

»Daar heb je onzen vriend!"

»Hoe is het mogelijk, dat hij zich aldus uitlaat, iemand die nog
nooit den minsten tegenspoed heeft gehad!"

»En nog zoo jong!"

»Jong en gezond!"

»Gezond en rijk!"

»Zeer rijk!"

»Meer dan dat!"

»Misschien te rijk!"

Het was een kruisvuur van opmerkingen, maar zij vermochten zelfs geen
glimlach te brengen op het onbeweeglijke gelaat van den gastheer. Hij
had zich vergenoegd met even de schouders op te trekken als iemand
die nooit, zelfs geen uur lang, zijn eigen levensboek had bestudeerd,
die er zelfs de eerste bladzijden niet van had opengesneden!

En toch, die onverschillige telde ten hoogste een en dertig jaar,
hij was zeer gezond, had veel geld, was goed ontwikkeld, geestig,
kortom hij bezat alles, wat aan zoovelen ontbreekt, om zich onder de
gelukkigste menschen ter wereld te rekenen! Waarom behoorde hij er
niet toe?

Waarom?

De ernstige stem van den philosoof deed zich nogmaals hooren en hij
sprak op een toon, welke aan dien van den aanvoerder van het koor
der ouden herinnerde.

»Beste vriend, dat ge u hier beneden niet gelukkig gevoelt, is alleen
daaraan te wijten, dat je geluk tot nog toe negatief is geweest. Het
is met het geluk gesteld als met de gezondheid; om ze te genieten, moet
men er nu en dan van beroofd worden. Je bent nooit ziek geweest.... met
andere woorden, je bent nooit ongelukkig geweest! Dit ontbreekt aan
je leven. Niemand kan het geluk waardeeren, als hem nooit een ongeluk
heeft getroffen, al ware dit slechts één oogenblik het geval geweest!"

En na deze wijsgeerige opmerking zette de philosoof zijn glas met
heerlijke champagne aan de lippen:

»Ik wensch onzen gastheer een weinig schaduw op zijn levensbaan
toe!" sprak hij, en ledigde het glas in een teug.

De gastheer knikte en verzonk weder in zijn gewone apathie.

PrijsVerzendkostenTotaal
€ 0,91
€ 0,00
€ 0,91